Haat

Ik wrijf door mijn ogen. Hmm, hoe zou het maar zijn. Ik maakte me zorgen, al lang niks meer van haar gehoord. Ze was mijn enige, verder geen relatie of zo. Ik twijfelde, ze was toch voor mij? Ik kende haar nog niet zolang, maar het leek heel lang. We hebben samen geslapen. Ze zou me weer opzoeken, had ze gezegd. Ik was ook boos, dat ze niet meer reageerde. Ik kreeg een verlaten gevoel. Wat kon ik doen, was dit een verpeste liefde?

Ik ging naar de supermarkt in het dorp en zag haar. Ze was met een andere man. Ik draaide om, dumpte mijn mandje bij de andere en snelde me naar huis. Ik dacht, wat een dommerd ben ik toch. Verlaten door een hoer. Ik was verbaasd toen de telefoon ging, het was haar. Ze wilde komen. ‘Heb je nog geen ander’, vroeg ik, ‘want het is zolang geleden’. ‘Nee, hoe kom je daarbij? Alleen jou.’ Moest ik haar nu geloven, ik wilde zekerheid en ondervroeg haar naar de man in de winkel. Het was haar broer, had ze gezegd. Een tweelingbroer. Ze leken helemaal niet op elkaar.

Ze kwam om acht uur. Borreltijd voor mij. Ik nam een biertje en schonk voor haar een glas witte wijn in. Ze nam het aan en bloosde erbij. ‘Liefje, je bent de enige voor me.’ Ik nam er genoegen mee, maar mijn achterdocht was nog niet weg. ‘Waarom heb je me zolang laten wachten?’ ‘Mijn vader was overleden, en ik moest voor mijn moeder zorgen.’ Shit happens, dacht ik. Toch zat ik ongemakkelijk naast haar. Ik liet mijn achterdocht achter me. Vroeg meer over haar ouders. Het was recentelijk gebeurd. Een hartaanval.

Ik legde mijn hand op haar linkerbeen, en wreef heen en weer, een troostgebaar, meer niet. Ze liet het toe. Ik trok haar tegen me aan, en legde mijn arm over haar schouder. Gaf haar een kus op haar wang. Ik wilde haar troosten, maar wist niet goed hoe. Ze moest gaan, zei ze, en bedankte me voor het drankje.

Heel lang hoorde ik weer niks van haar. En weer in de supermarkt zag ik haar weer met een man, een andere man. Ik liep op de twee toe, en stelde me voor aan de man. Juist, hij was haar echtgenoot. Mijn gedachten vlogen heen en weer, toen ik stil stond, keek ik haar aan. Ze keek sip. Betrapt, dacht ik. Was ik haar enige slippertje ging door me heen. Ik nam afscheid.

Ze belde me ’s avonds. Hij zal wel niet thuis zijn? Ik was bekaf van alles, en wilde niet praten. Zei legde het uit. Ze moest voor hem werken, en was haar hoer. Dus ik was haar enige niet, maar zij wel de mijne. Ik zei, het geeft niet, wanneer zien we elkaar weer? ‘Morgenavond’, zei ze, ‘dan ben ik vrij.’ Ik wilde nog iets zeggen, maar zei ‘oké.’

Ik was woest, verdriet, maar vooral doorgedraaid. Het was weer acht uur en ze belde aan. Ik was er klaar voor. Gaf haar een wijntje, over haar schouder heen. In mijn andere hand had ik een slagersmes en sneed haar keel door. Ze bloedde heftig, maar dit was haar einde, had het goed gedaan. Ik trok nog aan haar haren, om aan te geven dat ze een hoer was.

Ik had alles al bedacht. Het bloed ging ik verwijderen. Mijn anonieme naam was verder niet bekend, alleen bij haar en hem. De bank zou ik gaan verbranden in mijn vuurhaard buiten. Haar lichaam ging de auto in, en ging ik dumpen in de rivier. Eindelijk gerechtigheid.

Had me nooit zo beetgenomen gevoeld. Ik had geen spijt van mijn acties. Nu was het weer wachten op de volgende prooi, want ik geniet ervan om zo die hoeren uit de weg te ruimen. De grootste hoer ben ik zelf, maar daar kan ik mee leven.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *